Dooie disco

Vriendin S houdt dit weekend open huis. Beter gezegd: open atelier. Dat begon vrijdagmiddag al, dus ik was er stipt om zeven over vijf. Een goede anderhalf uur later, vermoed ik, want ik was druk in gesprek met andere atelierbewoners, verscheen ook de partner in crime op de plaats delict.

S is metaalsmid. Dat is mijn slechte een-op-een vertaling van hoe het op haar kaartje staat: metalsmith. Of, zoals wij dat dat hier in het knikkenbollenlandje poëtisch omtoveren tot edelsmid. Zelf vindt ze dat maar raar, want ondanks dat ze ook heus wel met edelmetalen werkt, heeft dat niet haar voorkeur. En ik begrijp dat. Andere metalen zijn regelmatig gewoon veel leuker om mee te spelen. Hoe ik dat weet? Laat ik het zo zeggen, mijn diploma Mechanische Techniek is in zo'n begripvolle situatie toch nog ergens goed voor (Mechanische Techniek is trouwens gewoon een dure benaming voor: kijk eens jongen, hier heb je een diploma waarmee alle deuren van elke denkbare metaalfabriek voor je opengaan. Een soort simsalabim voor arbeid in extremis). Dus ja, ik ben opgeleid tot fabrieksarbeider. Van lasapparaat tot bankschroef en van metaalhamer tot draaibank. Ik heb het allemaal in de vingers gehad. Soms, nou eigenlijk best vaak, letterlijk. Een enorm wonder in de metaalpraktijk of techniek in het algemeen ben ik niet en nooit geworden ook. Toch vond ik het vaak wel vermakelijk om te klooien met al die ongein, tot grote onvrede van mijn praktijkdocent. Maar nadat ik een week stage moest lopen in een metaalfabriek wist ik genoeg. Dit is niet mijn toekomst, een bevestiging van wat ik dus eigenlijk allang wist tijdens mijn hele middelbare schooltijd. Ik deed het alleen maar omdat ik treinmachinist wilde worden. Daar had je, in die tijd dan toch, een technische achtergrond voor nodig. Lang verhaal kort: ik ben ook nooit treinmachinist geworden. Jammer, helaas. Wat ik wel ben? Gewoon mezelf met al mijn gebreken en eeuwigdurende talenten, onrust, cynisme, mensenafschuw, levensmoeheid, planeetverdriet en depressies. Niks mis mee.

Terug naar vriendin S. Ze is namelijk ook bassist. En toen ik haar kaartje zag met Metalsmith, ging er in mijn koppie een luikje open naar Metal Box. Eén van de, naar mijn bescheiden mening, twee beste albums van PiL (Public Image Limited). Dat album wordt gedragen door de grommende bas van fenomeen Jah Wobble. Zijn basspel is gestoeld op dub en reggae en daar geeft ie een fijne draai aan. Zo zoemt nu sinds vrijdag Death Disco door mijn hoofd. Ik ben de rotste niet en deel het kleinood graag met mijn lezers. Komt ie. Death Disco. PiL.

#waanvandedag