Engel
Ik ben een engel en mijn vleugels zijn mijn rugzak. Tenminste, volgens de dame in de trein die ik met haar rollator uit de trein hielp.
Ik vroeg of ze werd opgehaald van het station. Maar nee, “daar doen wij niet aan”. Ze was onderweg naar haar zieke zus in Maassluis en stapte nu over op de metro. Uit Huizen kwam ze. Daar eerst de bus naar Hilversum. Dan de trein naar Utrecht. Van Utrecht naar Rotterdam Alexander. “En kijk, daar ben ik nu. Vanaf hier neem ik de metro naar Maassluis.”
Ik zei dat ik het een indrukwekkende onderneming vond. Ze knikte opgewekt en zei dat ze alleen maar dankbaar kon zijn met al die engelen, zoals ik, die haar wilden helpen met in- en uitstappen. Daar dankte ze de allerhoogste voor, terwijl ze omhoog keek en wees. Ik keek ook maar zag alleen de regenwolken – we zien tenslotte allemaal wat we willen zien. Blijkbaar pikte ze die gedachte op, want ze zei blij dat zij daar nu eenmaal in geloofde. En ook in engelen. Maar ze dacht dat het misschien handiger was om in mensen te geloven, omdat je engelen niet ziet.
Ik vroeg haar of ze wist dat de lift nog een klein stukje verder lopen was, aan het einde van het perron. Nee, dat wist ze niet maar nu dus wel. Dat vond ze “fantastisch en superdeluxe, want ze bleef maar nieuwe dingen leren, elke dag weer”. Ik twijfelde of ik met haar zou meeliften, maar ik had een vermoeden dat ze het prima allemaal zelf kon. En voilà, amper een minuut later struinde ze handig manoeuvrerend met haar rollator – “Een tientje bij de kringloop! Nou, ik heb ze vijftien gegeven hoor, voor hun goede werk” – voorbij. Ze stak de metrobaan over en haalde mooi op tijd haar aansluiting.
Inmiddels regende het en zag ik dochterlief op haar fiets aan komen rijden. Zonder vleugels, maar dat maakt haar niet minder mijn engel.