Levensdrang
Het spookt nu de slaap niet meer komt en de paniek mij in al haar hevigheid opnieuw bezit. Bezeten door de waan, de geest van de tijd, de entiteit, de overtuiging dat dit is wat het is.
Niet in staat om afstand te nemen, maar precies het tegenovergestelde; meegesleurd, meegezogen, vermorzeld. Er valt niet aan te ontkomen, zoals het licht niet kan ontsnappen aan het alles opslokkend zwarte gat, waar materie verdwijnt, wordt samengeperst tot alweer een oerknal. Een oud begin, een nieuw einde.
Dan is er de stilte, het zweven, nog eindelozer en stiller dan de dood. Geen suizende, piepende oren, geen bloed dat stroomt, geen leven, geen besef. Alleen maar te zijn, met gesloten ogen.
Onder het gordijn door kiert het ochtendlicht.