Rookgordijn
Hoera, de bieb is weer open. Dat betekent dat deze frisse boy weer een paar uur per week van de straat is. Dat is beter voor iedereen.
Gisteren nog. Ik zit in de trein en drie opgefokte pubers met donker trainingspak en coole hoodies zitten te roken. Ja, in de trein. Die stank ken ik nog uit de tijd dat er nog legaal gerookt kon worden in het edele monster. Wat een waanzin. Toen en nu. Omdat ik, behalve met blikken dodend naar die gastjes staren, verder niet veel zin had in een onnodige confrontatie, ben ik ergens anders gaan zitten. Erg veel keuze was er niet. Ik zat al zowat achterin en naar voren lopen, langs die ranzige kereltjes, dat leek mij niet de beste optie. De enige route die overbleef was een paar banken naar achteren, nog precies wat dichter in de buurt van de op stevig volume bellende moeder. Dat was een gesprek over niks, maar dat hield ze toch maar mooi een uur vol. Zoonlief speelde ondertussen met het geluid op standje gehoorgestoord een schietspel op zijn belachelijk dure telefoon. Niets dan geweervuur en exploderende granaten. En de kreten van stervende soldaten. Nou vooruit, ook kreten van spelplezier, want als je weer een stel vijanden hebt afgeslacht (inclusief geluiden van afgerukte hoofden en anderszins), dan mag je best trots juichen. Toch gek ook, want die hele achterlijkheid der mensch ervaar ik ook als zeer vijandig. Maar als ik dat hele zooitje gezellig af zou slachten, dan mag er juist niet worden gejuicht. Gek.
Overigens werd ik voordat ik in de trein stapte al bij de ingang van het station getrakteerd op een telefoongesprek van iemand anders. Dat ging van kanker dit en kanker dat. Het is inmiddels het meest gehoorde bijvoeglijk naamwoord, vermoed ik. En ik zweer je, het was een gesprek dat je normaal zou scharen onder het kopje 'lekker babbelen met een vriendin'. Al is dat niet hip om te zeggen. Een voor jou bekende van het vrouwelijk geslacht noem je een bitch. Dat is enorm vriendschappelijk bedoeld en zelfs een geuzennaam (zo wil het patriarchaat doen geloven).
Ik word steeds ouder, bozer en moedelozer. Ik weiger met deze totaal gestoorde tijd mee te gaan. Wat ik zie en hoor is totale domheid. De massamens, de consumerende zombie die alleen maar plek opeist, schreeuwt om meer en nooit tevreden is. Weerstand moet monddood worden gemaakt. Het is een hysterische meute rennend in verstikkende rondjes. En daar ergens in het midden lig ik op de grond. Huilend, hyperventilerend en vertrapt. Niet om zielig te doen, maar het voelt gewoon zo. Kon ik maar doen alsof, het filteren, negeren. Helaas zat dat tooltje niet in mijn bouwpakket.
Mijn wens is een heel klein huis. Op wielen desnoods. Het staat op een rots en kijkt aan de ene kant uit over de zee en aan de andere kant is een wezenloos groot bos. Verder niets. Ja, wolken. En dieren. Een kip, een geit, vogels en een eekhoorn. Misschien een hond en een kat. Ik heb er geen omkijken naar, ze redden zich prima. We houden elkaar gezelschap en vinden onszelf leuk zoals we zijn. Oh, een tuin is er ook. Met fruit en groenten.
Maar goed. Morgenmiddag eerst de bieb. Voor de illusie van rust en ruimte.