Tintelmoes
hier verderop staat een eindeloze rij mensen met roze petjes op hun verweerde kop met versleten ovenwanten aan en op sokken met streepjescodes
ze wachten tot het ijs smelt en de zomerzon hun harten verwarmt
een hele winter lang probeerden ze hun kamerplanten in leven te houden ze gaven de tere zieltjes netjes twee keer per week water uit het groene gietertje de enige kleur die daarbij past
en toch gingen keer op keer de planten dood vensterbanken vol overleden blad en vliegjes op het raam alsof de herfst nooit echt voorbij zou gaan
het is een eindeloze rij mensen met badjassen aan en vingerhoedjes op hun gebroken neus
als je heel stil bent kun je ze horen mompelen sommigen kennen de woorden niet die fluiten zo zachtjes mogelijk een onbeduidend melodietje voor zich uit
alleen wanneer je engelengeduld hebt en heel goed kijkt dan zie je er een aantal ongedurig aan hun oorlellen friemelen aan hun zwembroek plukken: lentekriebels – die vervloekte jeuk is niet te harden!
hopelijk bieden zalvende woorden en gesmeerde boterhammen verlichting in deze donkere tijden voor het slapen gaan