ego echo

gedicht

De maan is vol en de regenboog ziet dubbel. En met osmosewater kun je je ramen streeploos schoon krijgen.

Met de wind vliegen bladeren en vogels mee naar het zuiden of waar dan ook. Zolang het maar naar daar is.

Berichten hangen in de lucht die alle wolken drijft en de buien driftig laat vallen. We zijn amper geland op fluisterafstand en boeken alvast de volgende vakantie. Nu kan het nog.

De wereld in de hens met oude en nieuwe dictaturen in oost zuid en noord en straks opnieuw een doldwaze wortel met peroxidehaar in het westen. Je kunt alles doen wat een denkbeeldige hogere macht je ooit verbood en er gewoon mee weg blijven komen. Als je maar stinkend geld hebt, allemachtig veel.

Gewetenloze salvo's gieren door de woestijn en over de zee. Mensen die niks meer te verliezen hebben behalve hun leven, hun trots en hun ijdele hoop dobberen koud rond en maken water. Het fort in zicht met overtrekkende vogels in tegengestelde richting naar de warmte. Commerciële maanlanders doorboren en beschadigen voor de zoveelste keer haar weerloze oppervlak en de regenboog spant zich voor de gein nog maar een keer in.

In het water schijnt de zon.

#waanvandedag #gedicht

Het proces waarbij het hart uiteen wordt gereten en er slechts kruimels mens overblijven waarbij de wind voor bladveger speelt en de buurman met zijn bladblazer vol verse benzinedampen alles weer van zijn stoep loeit

Het hoofd danst in de donkere wolken die buien aankondigen zoveel als maar nodig om de straten schoon te spoelen en alles wat leeft af te voeren naar de put die uitmondt in een buis in een gangenstelsel vol soortgenoten – ratten in de vrije val

Zandkorrels zijn als sterren gedachten kruipen als mieren stuifmeel werpt duinen op

kijk langs de rand van de horizon draaien molens in de waan van schone energie diesel is plastic is fossiel is een ander universum waar ik niet langer kan bestaan

hier neem mee gratis en voor niets vermorzeld brein verhakseld hart uitgestoken ogen afgehakte handen en doe er je voordeel mee

#proza #gedicht

Hardnekkig ritselt in de zon het beeld van een vrouw aan een boom

Op het plein ligt een kastanje glimmend gaaf en groot Ze raapt het in gedachten op en geeft het aan een kind dat in het zand naast een stapel stoeptegels speelt Het kind pakt de kastanje aan en lacht naar haar maakt een kuiltje in het zand

De kastanje zakt langzaam dieper in de grond wortelt een boom

Het kind wordt ouder en groeit ongemerkt mee vergeet haar wortels de takken en het mos op de stam De boom weet alles nog haar geheugen geworteld in kinderhanden verwondering en alles wat zich kon ontvouwen

Jaarringen vertellen hoe het plein verandert huizen gaan plat bomen worden gerooid behalve de kastanjeboom Zij werd een denkbeeldig monument een herinnering een stam vol gekerfde namen verloren liefdes gevonden vriendschappen een eenzame schuilplaats

Een vergeten kale vlakte waar het snelle geld verdampte en megalomane investeerders vlogen waar nu vogels neerstrijken op haar stevige takken

Aan de boom hangt haar verbeelding ze was ooit een kind daar waar het blad valt het touw knapt de grond opent vruchtbare aarde stromende regen spoorloos

Een kinderhand graaft en stopt een gekregen kastanje in de grond terwijl de zon door de bladeren ritselt

#gedicht #proza

Ik stierf aan een zijden draadje Brak in stukken toen je naar mij wees

De uitverkorene het alles uit het niets Het stof van sterrenlicht dansend op het graf

Het gaf niet dat je fluisterde van duister en ochtendmist Het gaf niet dat je luisterde zonder oogopslag geen spoor van berouw De val komt na de zonde de put echoot nog alleen de schreeuw

Hier lig ik stil te wachten op het einde te wachten op wanneer het stopt De hemel tergt mijn lichaam Striemen van stil bedrog

De zijden draad hangt gespannen Zielloos draait het spint het garen de afgekloven klos

Ik ben zonder woorden zonder tong Zonder zicht en zonder zinnen afgetuigd Kom mij halen neem mij mee Vertel mij meer verhalen van uitgeteerde stranden zonder zee Wuif mij verwaaide raadsels toe

En als dan eindelijk de draad knapt pak mijn handen Maal dit porseleinen leven tot gruizige korrels zout Strooi het uit in eindeloze willekeur Verscheurd in snippers hout

Ik zal niet kijken ruiken horen voelen proeven Ik zal het zwijgen er tot heugenis toe doen

#gedicht

Zigzaggend fietst ze door het landschap doorsneden met een provinciale weg aan de ene en een snelweg aan de andere kant. Een verlaten bedrijventerrein gemarkeerd door twee reusachtige windmolens maakt de dystopie compleet.

Het gras, de bomen, de struiken, de bloemen, de vogels, de insecten – het groen, het geel, het rood en het blauw is waar ze haar aandacht op richt. Misschien vindt ze dit wel de meest interessante plekken, de restjes gecultiveerde natuur die ondanks de vernietigingsdrang van haar diersoort toch altijd weer haar weg vindt. Overleven.

Ze fietst zonder doel. Gewoon een rondje en daarna de boodschappen. Het gebeurde spontaan. Eigenlijk stonden er alleen boodschappen op haar lijstje en dan misschien nog even een wandeling later op de dag, wanneer de mensen zich weer een beetje uit het buitenleven terugtrekken. Hun geluid, hun geur, hun aanwezigheid maakt haar onrustig.

Kort voordat ze de verplichte stop bij de winkel maakt passeert ze een net aangelegd park. Hier en daar zijn nog afzetlinten en er staan borden: Pas op – Drijfzand! Ze houdt even in en voelt zich ineens opmerkelijk kalm. Ze ademt diep in en weet dan dat dit precies het signaal is waar ze onbewust naar zocht.

Ze stopt, zet haar fiets tegen een boom, loopt voorbij de lui ritselende plastic linten en voelt de zompige grond onder haar voeten. Ze doet haar kleren uit, gaat liggen, doet haar ogen dicht en laat zich rustig en langzaam omsluiten door het zachte zand. Ze is thuis.

#proza #gedicht

Ze loopt in één adem helemaal rechtdoor, de stad uit, over de uitgestrekte heuvel zo de rivier in.

Ze is een vis happend naar water. De zon verdrinkt in de ovaal grijze lucht die weerspiegelt in de beslagkom op het aanrecht in een flat waar boomtoppen struiken zijn.

Morgen zal ze nog een keer gaan en de dag daarna weer. Net zolang tot ze ergens aanspoelt op een heldere, koude dag zonder dromen, zonder hoogte, zonder vrees.

#gedicht

De klokken luiden alsof hun beven ervan afhangt.

Hé, zijn alle punkers hetzelfde? Nee, hoezo? Heb je toevallig drugs bij je en heb je dan wat voor mij? Nee man, sorry. Fijne dag nog. Oké, ja. Zie je wel, jullie zijn niet allemaal hetzelfde, haha.

De bomen van de overweg slaan hun slag, tot hier en niet verder. Het dove licht is rood.

#proza #gedicht

de tijd is bepaald de pas gemeten de stap gezet

geef mij geen thuis waar de onrust tiert geef mij geen troost waar de donder raast geef mij geen ijzer geen handen om te breken

de torens slaan asynchroon hun gebedsstaf stampend dampend stof ademt in en uit devoot gewezen platen slaan briesend op hol

“Vrees de goden, vrees de toorn! Vrees geboden, weersta de storm!”

de duivel komt in al haar gedaanten verleidelijke gruwel diamanten ogen rood als druppels bloed fluwelen lippen likken vuur

hier zal ik zijn met mijn reisgenoten hier zal ik sterven, van god en alles alleen.

#gedicht

Op het gras liggen een speelgoedraceauto, een waterkoker, een speen en een glazen schaal. Een vuilniszak ligt twee meter verderop opengescheurd littekenweefsel te vergaren.

Een zwaar gehavende kinderfiets in felle kleuren staat verloren onder de brug. De graffiti op de pilaren vertelt in het voorbijgaan het verhaal van geboren en gestorven, de datum vervaagt met de jaren waarin het water zonder tijdsbesef tegen de kade klotst.

Op de stoep de inhoud van een overvolle asbak. De auto met de dader is in rook opgegaan. Vliegtuigen trekken strepen in de lucht en niet eens zo ver hier vandaan raast een ambulance met sirene en zwaailichten aan door de straten, altijd een bandenspoor te laat.

Op de fiets trappend door de ziedende stad kwam de nu al twee dagen spokende gedachte van een loop in de mond en de trekker die wordt overgehaald.

Niets is wat het lijkt.

#gedicht #proza

Mijn vingers zijn de kale takken van een stervende boom. Mijn romp de stam, mijn voeten ontworteld. Mijn aders de nerven, mijn kruin het dak dat waterig nog wat zon opvangt.

Zo schuif ik door het stervende park dat in deze tijd van het jaar misschien wel op haar mooist is; wanneer het leven zich ingraaft, de paden modderig, bedekt met alles wat als vanzelf loslaat.

Nog even en het donker is nog sneller dan het licht. Mijn ogen zullen wennen aan het duister, zoals mijn geest zich steeds weer aanpast aan de tred van de andere ik die dag in dag uit met mij mee sjokt.

Kijk, de wolken jagen hun wilde buien na. Scherven vallen uit de lucht en spiegelen hun geluk in stampende plassen en zompige sloten.

De wilg laat haar schouders zakken en treurt in mijn voorbijgaan.

#proza #gedicht