Achter de docht
Het wrakke mannetje kijkt zijn waterige oogjes scheel. Misschien is het tijd voor het structureel gebruik van een leesbril, misschien is het gewoon het daglicht dat hij niet verdraagt. Of misschien is het gewoon precies andersom en verdraagt het daglicht zijn duister niet.
De nachten waren kort, gebroken en vol met hallucinaties net boven het aardoppervlak. De diepten waren stijl, zwart en onpeilbaar. Soms vloog hij, soms dook hij, soms was het gewoon een onvrijwillige vrije val. Maar steeds opnieuw riep hij zichzelf tot de orde van het wakker worden. De Wakkere Orde, het zou een mooie naam van een gilde kunnen zijn – een vereniging voor het ambachtelijk der nachtkijkers.
En nu, op deze dag van vrij, zonnig en koud, was de ochtend zo vriendelijk om de wekker te laten voor wat hij was. De slaap kwam snel, zoals bijna altijd, maar liet 'm deze keer oprecht met rust. Daarom voelt het kereltje zich ook een beetje ondankbaar. Een gat in de dag te vullen met slaapzanderige, nog steeds vermoeid prikkende oogjes.
Hij zucht. Nog een keer, nog wat dieper. Er is een beeld ergens ver weg, maar hardnekkig. Van een houten stoel op vier stevige poten midden op zee en een uitgevouwen zwarte paraplu op de schaduwzijde van de maan. Slapen is als dobberend schuilen in een handjevol herinneringen.