Honderd jaar

Was ik gisteren gezellig klaar met beppen over de perikelen rond de kunsten en het schrijven in het bijzonder, doe ik iets geks met de code. De code? Ja, de code. Dat vind ik de charme van dit platform, dat je zelf hier en daar wat kunt coderen. Of programmeren, zo je wilt. Al dekt het allebei de lading iets te uitbundig. Meer dan wat HTML-gerommel is het niet. Zonder al teveel in details te treden; de oplettende lezer zag, althans, degene die een mailtje ontvangt van mijn schrijfsels, dat de boel eindigende met een veelbelovende dubbele punt. Daarachter had een passend liedje moeten komen. En daar ging het dus een beetje mis. Geen ramp, dat was hier zo opgelost. Maar ja, dan is de mailserver allang zijn ding aan het doen. Pech. Mocht je bijna kapot gaan van nieuwsgierigheid, dan kun je met het grootste gemak hier het slotsommetje van gisteren nog even lezen en beluisteren. Voor de liefhebber.

De dag stond gisteren verder in het teken van een bezoekje aan de bijna 17-jarige. Samen fietsten we vanuit Rotterdam naar Nieuwerkerk voor een verrassingsbezoek aan opa en oma. Dat was gezellig, als altijd. Daarna terug om samen nog een spelletje te doen. Voor vieren zat ik weer in de trein naar mijn Amsterdamse habitat. Onderweg de ochtend en middag in overdenkstand en het voor haar fijn vinden dat zij gelukkig ook een drukbezet eigen leven heeft. Vrienden, vriendinnen en al het gedoe eromheen.

Dat is niet iets wat ze van mij heeft, maar dat zal u niet verbazen. Ik trok mij liever terug op mijn puberkamer, drumde in de lucht, draaide platen, rammelde op een tweesnarige onversterkte elektrische gitaar (later vond ik uit dat het ding met een dikke overdrive was te versterken via mijn cassettedeck. Potmeters helemaal open en raggen maar). Ik schreef mijn teksten, maakte liedjes, experimenteerde met andere geluiden, droomde voor mij uit, las, knutselde soms met wat oude apparatuur (mijn wenkbrauwen smeulden op een dag: weer wat geleerd). Ik fietste op goede dagen in of ver buiten de omgeving, had mijn krantenwijk en kon nooit wachten tot ik op vrijdag en zaterdag weer naar de jeugdsociëteit kon. Op vrijdag was ik daar voorzitter en plaatjesdraaier. Waarbij ik vooral mijn eigen platen aan de platenspeler voerde. Ik zette de naald in de juiste groef, rende naar het deel dat we de dansvloer noemden, ging los en rende kort voor het einde van het nummer terug om een volgende plaat op te zetten. Klagen was zinloos, ik maakte graag en onrechtmatig gebruik van mijn voorzitterschap. Op zaterdag deed ik het allemaal dunnetjes over, maar dan wisselde ik het dansen af met hangen op een ranzige bank in een donker hoekje. Glaasje prik erbij. Voor ik het wist was het weer maandag. De hel van een nieuwe schoolweek brak aan en het reikhalzen begon alweer.

Ach ja. De puber en zijn oogpotlood. Zijn zeep in zijn haar en kisten aan. Gescheurde broeken, volgekalkte schooltas met kreten als “it doesn't matter if we all die”. Er is in al die tussenliggende tijd niet eens zoveel veranderd. Ik prijs mij daarmee gelukkig. Hoe ingewikkeld ik het leven ook vind.

Laat ik in volle gezelligheid afsluiten met het nummer waar bovenstaande citaat uit is gevist. One Hundred Years. The Cure. Een zeer overtuigende live versie uit 2009. Voorafgegaan door een, in mijn ogen, ontwapenend verhaaltje over de punkvonk die meneer Smith aan de gang houdt.

#waanvandedag