Kalm
Ik weet niet wat er mis was, alleen maar dat er wat mis was. Dat wanneer we dit zouden doorzetten, jij naar daar en ik naar nergens, ja: hier alleen met mijn wanhopige zelf, dat ik jou nooit meer zou zien, zou kunnen aanraken, jouw huid tegen mijn huid. Dat zou het ergste zijn ooit, onvoorstelbaar erger nog. Ik kon niets. Alles was mis. Niet bewegen, schreeuwen, praten, huilen. Ik kon helemaal niets en stond daar maar te brullen zonder geluid, zonder tranen, en zakte centimeter voor centimeter weg, loste op, verdween uit beeld alsof de verbinding tergend traag wegviel.
Dus toen ik jou hoorde, 's ochtends, toen de wekker ging en jij opstond, je ontbijt maakte in de keuken, de geluiden uit de badkamer en hoe je je aankleedde, toen wist ik dat alles goed was. Toch dwong ik mijn ogen om open te gaan, heel even maar, ook al wilden ze helemaal nog niet. Het keukenlicht zou pijn doen, zoals elke ochtend, maar het moest gewoon. Ik had je gehoord en nu wilde ik je zien en ik zag je. Ik stak mijn onwillige arm omhoog en deed een poging tot zwaaien. Jij deed het keukenlicht uit, deed de deur open om naar je werk te gaan en mij nog even te laten in die verdomde waan van de schemerige dag.
En toen zag jij mijn stuntelige poging te zwaaien, je lachte en zei dag liefje. En ik werd rustig.