Het blijft toch een maf fenomeen. De ene keer krijgt de cursor nauwelijks kans om mij verleidelijk toe te knipperen en de andere keer kan het zomaar gebeuren dat er een heuse eenzijdige knipperlichtrelatie aan de gang is. Ofwel, schrijven is soms iets dat gewoon als vanzelf lijkt te gaan en soms is het een kwestie van geduld. Hoewel, wat is veel geduld als er amper 24 uur tussenzit. Dus ja, wat zit ik nou te blaten.
Over blaten gesproken. We vonden gisteren tijdens onze klauwsessie behoorlijk wat weggerotte kleding. We waren er allebei van overtuigd dat we elk moment op wat menselijke resten konden stuiten; het leek verdacht veel op een plaats delict zo tussen de doornige struiken langs de doorgaande weg. Misschien waren we adrenalinetechnisch gezien toch een tikje teleurgesteld toen we iets verderop een koffer vonden met nog meer kleding en een paar schoenen. In nog heel behoorlijke staat ook. We hebben het ding dichtgedaan en bovenaan het dijkje gezet. Je weet nooit wie nu al weken naar z´n verloren gewaande koffer zoekt en dan ineens staat het gammele ding daar als in een hallucinatie-erlebnis van heb ik jou daar. En laten we wel wezen, dat ding paste ook never-nooit in onze vuilniszak. Daarom.
Het is ontluisterdend wat de voorbijrazende automobilisten, scooterrijders en overige wegmisbruikers allemaal de berm in gooien. In gejat Belgisch: in geen tijd hadden we twee vuilniszakken vol. Geloof me, dat is een aardig gewicht aan plastic, flesjes, blikjes, mondneuskapjes, rookspul en andere shizzle. Zodra de vuilzak te zwaar of onhandig wordt voor een hand, houden we elk een kant van de ring waar de vuilniszak in bungelt vast. Soms leidt dat tot hilarische momenten waar je bij had moeten zijn om onbedaarlijk op je dijen te kletsen – dan ziet de een links iets liggen en wil de ander tegelijkertijd rechts een achteloos weggeworpen junkfoodverzameling rapen.
Ja, we lachen wat af. Dat moet ook wel. Als we er niet, hoe zuur en boerkiespijnlijk ook, om zouden lachen, dan is het werk niet te doen.
Ondertussen probeer ik een nieuwe lay-out van dit schrijfplatform uit. Als het goed is merkt de getormenteerde lezer er niets van, maar mijn typend bestaan wordt er iets eenvoudiger door gemaakt. Zoals ik steeds roep: goed bezig bij Write.as!
Wat mij ook bevalt is de herontdekte notenschuinestreepgranenkoffie. Om het na jaren vergetelheid weer eens te proberen, heb ik een tijdje terug de oplosvariant gekocht. Is prima te doen, zeker als je voor lief neemt dat het logischerwijs anders smaakt dan reguliere koffie. Wat wel goed is gelukt, is de ranzige nasmaak van echte koffie. Neemt niet weg dat het een prima alternatief is. Binnenkort speur ik de filterkoffiefamilie van dit spulletje op en dan ga ik het een poosje als vervanger van mijn ochtendritueelkoffie proberen. Ik begrijp dat u niet kunt wachten op een verslag van hoe mij dat wel of niet bevalt.
Nou, verder heb ik weinig spannende pruttel te melden. De ergste leestrek is weer even gestild en mijn vingertjes hebben al laten weten dat ze nu liever wat gitaarsnaren beroeren. Vooruit dan maar.
Nou, even kort dan, want ik ga zo zwerfvuil rapen – klauwen, zoals we dat inmiddels noemen – met vriendin K.
De werkzaamheden zijn hiernaast tot bedaren gekomen. Met een veel te blijde glimlach werd dat bevestigd door de meneer van Eigen Haard toen ik met mijn verkreukelde kop naar buiten stapte voor wat boodschappen. Hij werkte zijn lijstje af, nam foto´s en deelde mee dat er “hopelijk heel snel een nieuwe bewoner komt”. Ik zei dat we bijna niet kunnen wachten. Mijn cynische ondertoon ontging hem. Noem het professionele immuniteit, kan ook.
Gisterenavond keken we de toch best wel heel mooie documentaire I Am Greta. Een aanrader, zelfs als je wat sceptisch bent ten opzichte van haar – scepsis is het laatste wat we nodig hebben als het gaat om de massa-extinctie waar we middenin zitten en dat er heel misschien nogal hoge nood is. Dat klinkt dramatisch en dat is het ook. Kijken dus. Gewoon via NPO.nl, simpel zat.
En omdat het april is – en dus gewoon weer de National Poetry Month aan de gang is (doen ze sinds 1996 in Amerika) – heb ik vanochtend geheel in lijn met de algehele dichterlijke vrijheid een gedicht van eigen hand zonder vertaling ingezonden. Ik vertrouw erop dat ie door de ballotage komt, vorig jaar deden ze ook niet moeilijk.
Oké dan. We moeten door mensen. Vuil van de straat, uit de struiken en uit het water halen en dan nog het idee hebben dat het geen reet uitmaakt. Maar zo is het niet, het maakt wel uit. Dus doe gezellig mee als je toch buiten bent, red jezelf en de andere dieren van een met plastic gevulde maag. Hoeiiii!
De slaapwandelaar met uitgelopen mascara wentelde zich om en om en om in het lauwwarme bad dat nauwelijks licht doorliet terwijl de radio met lekkende batterijen op de rand gezeten een vonkende kreet uitstootte.
Het touw trok strakker en strakker om zijn nek en happend naar adem waren daar de kleuren weer – rood, blauw en groen met smeltende bergtoppen als glibberende vingers langs het beschimmelde douchegordijn.
Drie weken lang schraapte hij met brokkelige nagels het sediment dat zich in onvoorstelbaar tempo langs zijn lichaam ophoopte om niet op te gaan in de langzaam oplossende granieten vloer.
Stralen chemisch gereinigd water, stalen buizen en houten paleizen stroomden in de regenschaduw weg. De rat zat in de val, de zelfgegraven kuil die maar geen rust wilde geven en onvermijdelijk als een neerwaartse spiraal in het open riool zou verdwijnen.
Hij wandelde en sliep, hij droomde een leven weg van boze uren, kale muren en buren die zijn hartkamers verhuurden aan rampzalige toeristen die het ook wel eens van dichtbij wilden zien.
Hij wandelde zonder te weten, zonder op of om te kijken en botste tegen een boom begroeid met duintoppen mos en vrij zicht op een glinsterend meer in een uitgeput tranendal. Hier kon hij zitten en wachten, luisteren en vallen tot het opstaan als vanzelf niet meer ging.
Vandaag is de opa die ik zelf niet heb gekend jarig. Hij zou een lieve man zijn geweest en dat geloof ik zomaar.
Ik kan me herinneren dat ik als kind een keer erg moest huilen toen ik besefte dat ik ´die lieve opa´ nooit mee zou maken. Hij was ruim voor ik werd geboren al te vinden op het – laat ik het, omdat ook hij bij NS werkte, in spoorwegtaal zeggen – eindstation.
Maar ja, ik huilde net zo erg toen ik doorhad dat sinterklaas niet bestond. Waarschijnlijk is kinderverdriet niet enorm genuanceerd.
Toch blijft het een fascinerend iets, het leven dat er voor je was. Daarom klim ik af en toe eens in mijn stamboom. Dan kom ik mensen en namen tegen die mij in amper twee minuten een hele andere wereld laten zien.
Misschien moeten meer mensen hun wortels wat vaker nagaan. Het is verhelderend omdat de conclusie is dat alles en iedereen familie van elkaar is. Ja, het kan nog gekker: als je heel ver teruggaat blijken we gewoon sterrenstof te zijn. Maar laat ik niet teveel doordraven. Kortom, we zijn allemaal familie. Hiermee trap ik een enorme open deur in. Wat ik trouwens laatst nog probeerde bij een automatisch schuifdeur. Dan kun je je ook helemaal het schompes trappen zonder iets te raken. Ja, passanten. En die waarderen dat gek genoeg niet.
Wat ik maar wil zeggen is dat we allemaal op een of andere manier aan elkaar geknoopt zitten. Beetje benauwend, maar tegelijk iets om toch weer eens bij stil te staan. Dan is er geen enkele reden (los van good old medemenselijkheid) om elkaar niet gewoon welkom te heten op deze wonderlijke plek die bij toeval ontstond. Beetje leuk zijn voor elkaar in plaats van dat geklooi de hele tijd.
Nou opa, ik heb je niet gekend, maar ik ken je bestaan. Blijkbaar is het leven tijdloos, want zoveel jaar later beïnvloed je mijn gedachten. Je moest eens weten.
Eksters zijn ook best geinig. Sinds een week of twee, misschien drie, zitten er hier twee en bij voorkeur ergens in de vroege ochtend op de rand van het balkon. Wat ze dan het liefst doen is een beetje kabaal maken en door de potten met net opkomende tulpenbollen raggen. Soms valt er een pot om, dan is het een rommeltje op de grond. Dat ruimen ze niet op, daar hebben ze mensen voor.
Ooit hebben we in een vlaag van ijdele hoop twee gammele houten tuincentrumrekjes naar ons hol gesleept. Die dingen pasten samen rechtop net naast elkaar op de korte kant van het balkon. Het idee was om dan vanuit een pot op de balkonvloer een klimop te laten groeien langs dat houten raamwerk. Leek ons wel een fijn gezicht, een beetje groen om de treurigheid van het ons omringende Balkonisch landschap een beetje naar de achtergrond te verdringen. Inmiddels is de klimop een afgestorven takje. Echt klimmen deed ie nooit.
Neemt niet weg dat de eksters graag gebruik maken van het rekwerk dat nog altijd wacht op betere tijden. Dan zitten die twee vlak onder elkaar, ieder op een randje hout. Dat verveelt al snel, dus dan pikt er eentje omhoog in de staart van de ander. En de ander pikt dat niet. Die tikt met z´n snavel tegen de onderbuur aan. Pikken en tikken. Soms is het net of ze elkaar op die manier een vooruit dan maar-kus geven. Liefde kan soms ook best irritant zijn. Dan moet je eigenlijk gewoon je snavel houden.
Iets verderop in de straat spotte De Vrouwe een nest bovenin het armetierige boompje dat daar staat. En ja hoor, daar zitten ze nu gezellig te broeden op hun nieuwe toekomstplannen. Misschien brengen we ze binnenkort een bosje zelf gekweekte tulpen. Of wat er nog van over is na hun gestamp. Met groeten van het balkon.
Aan de overkant van het kruispunt zit een kraai op de klok die de stad wijst waarheen zij vliegt.
Van bovenaf gezien zijn het gedesoriënteerde mieren in en om een hoop, aderen die gelaten stromen, rivieren vol plastic die de bodem doen dalen.
Het zand zal inklinken, het geluid van brekende golven die het land slag na slag weg zullen spoelen. Als water naar de zee gedragen stemmen die monotoon de goden aanroepen.
Deus ex machina, grijp deze raderen bij de strot en knijp alle lucht eruit, laat ze stikken, laat ze beven, laat ze liggen, laat ze rotten in hun jammerklacht.
De kraai houdt de vleugels lam, telt de kralen, speelt verbazing als twee zwarte strepen over elkaar vallen en er twaalf keer wordt geslagen. Weg is ze.
Het lijkt mij een lucratief dingetje. Iets bedenken met ernstige luchtvervuiling en ziekte tot gevolg en dan overheden overtuigen dat je daar echt dikke miljarden subsidie voor nodig hebt. Om dan aan het einde van het boekjaar nog een paar vette bonusmiljoenen bovenop je toch al exorbitante salaris te incasseren.
Het enige probleem is dat ik mezelf – gelijk een dergelijke vampier – niet meer in een spiegel zou kunnen aankijken. Knoflook verdraag ik toch al niet meer en aan houten kruizen hecht ik geen geloof, dus dat is het probleem niet. Maar een spiegeltje aan de wand dat mij het mooiste van het land vindt, daar wil ik niet zonder.
Dus nou ja, laat ik met behoud van spiegel iets met Air France/KLM gaan doen – kostje gekocht, luchtkasteeltje dicht.
Over la douce France gesproken. In het park liepen twee vrouwen van ongeveer mijn leeftijd. Dat was dan ook de enige overeenkomst tussen ons. Ze lieten hun honden uit en hadden het over wanneer ze eindelijk weer eens “zoals het normaal toch hoort” hun vakanties konden boeken. Want nu was het toch maar afzien allemaal. Gelukkig was er voor één van de twee een voor de ander jaloersmakende (er werd hoorbaar afgunstig gezucht) tussenoplossing. “Ja, Roland gaat altijd rond deze tijd alvast naar ons huis in Frankrijk en ik kom dan een weekje of twee later. Dan zitten we daar een paar maanden tot na de zomer. Zo heerlijk meid, echt heerlijk. En meestal gaan we dan in de winter nog een maandje. Echt, heerlijk hoor. Maar ja, het is natuurlijk geen echte vakantie. Je wilt toch meer dan dat, toch?”
Tja, ieder zijn eigen werkelijkheid. Maar mijn interne hond lust van zoveel gewauwel geen brood.
Kort daarvoor stelde ik mij voor, zoals ik wel vaker doe in mijn staat van alomtegenwoordige menslievendheid, hoe de hele stad verlaten zou zijn door mensen. Huizen overwoekerd, natuur vrij spel. Herten in Carré, wolven in de Kalverstraat en vossen op de Dam. Een intrigerend beeld. Daarom kan ik steeds weer opnieuw gefascineerd kijken naar foto's en documentairebeelden over zulke verlaten plekken. Ooit woonden er mensen, nu niet meer. De rust is weergekeerd. Steeds opnieuw zie ik hoe totaal overbodig de mens is. Hoe krom ook, mij geeft dat een heel klein beetje ruimte in mijn kop.
En dat schrijf ik dan terwijl hiernaast de verwarmingsinstallateurs hun weg door de muur boren. Gettoblaster zo hard mogelijk, want anders horen ze boven het geraas de martelende autotunemuzak niet.
Tijd om naar mijn happy place te gaan: op een dag zal het ook hier weer wemelen van wilde planten, bomen en dieren. Of gewoon, alleen nog gruis cirkelend om een kern van gesmolten aarde.
De man loopt vanuit de supermarkt een klein stukje met mij op, fiets aan zijn hand. De slagboom die vracht doorlaat en notoire foutparkeerders reguleert en vanwege deze strakke taakomschrijving niets van doen heeft met wandelgangers en fietsers, zwaait spontaan omhoog. De man kijkt er tevreden naar. “Het gebeurt me niet vaak hoor, dat ik de slagboom puur met mijn hersengolven omhoog kan laten gaan.” Ik denk dat hij een grapje maakt en ik probeer zijn donkere ogen verstopt achter dikke en vettige brillenglazen te peilen. Onbegonnen werk. Het blijkt duidelijk geen grap, want serieus gaat hij verder. Over hoe het een goede dag is, wanneer het hem lukt de slagbomen met zijn brein in beweging te krijgen. En als het niet lukt, dan is het een slechte dag. Tenminste, dat ligt er weer een beetje aan in welke richting de vlaggen wapperen. Soms kan je dan nog steeds twijfelen, maar dan kun je het gewoon op de lijst zien. Daar staat het ook op, of het een sterke of zwakke dag voor zijn hersengolven wordt. Maar nu is het een goede dag, met sterke hersengolven – vandaag kan hij heel waarschijnlijk veel meer dingen dan normaal en dat is mooi. Meestal heeft hij zwakke dagen namelijk.
“Nou, profiteer ervan”, zeg ik wanneer hij naar rechts gaat en ik naar links. Met een ruimhartige armzwaai en een onbeholpen “Ja, daarom!” groet hij mij. Ik steek ook mijn hand op naar hem en wens stil dat de vlaggen gunstig blijven wapperen.
Het was dan altijd de dag daarna dat we Het IJs der Tijden vierden. Al werd dat in sommige regio's om onverklaarbare redenen ook wel Het Hoofbrekens van de Heilige Hagelslag genoemd – soms zelfs oneerbiedig verbasterd tot HaHaHaHa. Maar hier, in onze habitat, deden we niet zo flauw en gemakzuchtig. Hier betekende het echt nog iets.
We dansten al in de vroege ochtend op een woonboot tot het schommelen zo hevig werd dat ze het in Noorwegen in hun broek deden. Hou op! riepen ze dan. Maar dat hoorden wij niet. Ja, pas veel later als de wind onze kant op stond.
De kunst was om tussen de stralende korrels wit al die felle kleuren te zien. Paars, blauw, geel. De bloemen die nog maar net hun knoppen hadden omgedraaid en de vogels die na een bui laag bij de grond bleven op zoek naar wormen.
Wanneer de dag dan voorbij was en het schemeruur al ver achter ons, dan mochten we elkaar in de armen vallen en de mooiste wensen toefluisteren. Het waren intensieve dagen, maar je kon er weer mee voort tot een volgende keer, als alles gewoon opnieuw begon alsof we nooit hadden bestaan.
Er liep een sneeuwpop door het park, zo door naar de supermarkt. Deed er een paar boodschappen en liep via het park weer terug, dacht ie. Maar nee, hij smolt na amper vijf meter lopen zo op de ingeklonken parkeerplaats tussen omgewaaide fietsen en waaibomenhout in de nonchalante aprilzon die even daarvoor nog achter een dik wolkendek al beter had geweten.
Zo ging dat in die tijd. Je wist gewoon niet wat je kon verwachten. Het weer was het weer en daar moest je het mee doen. Voorspellingen waren nog geen knip voor de neus waard en de digitale munt bestond allang niet meer. Die had plaats gemaakt voor krekels op sterk water, per pot. Bij elke transactie een certificaat van twijfelachtigheid, dubbel gecheckt door deze en gene. En ja, soms werd de boel van de andere zijde bekeken, compleet met een slagschaduw die dan zo mooi en met een luide bulder over de bomen en langs de muur van de begraafplaats viel.
Op straat ligt een geschoten wortel en verderop een vergulde knoop. Alles om de zoveel stappen in brons gegoten. En kijk, dat moet haast wel de rand van een versleten zwarte hoed zijn.